post

Het Woud van Mormal

Sambre
"Ik verlaat het dorp Landrecies door de rivier Sambre stroomafwaarts aan de linkerkant te volgen"
Tunnel
"Dit pad leidt naar een tunnel onder het spoor door"
Kamp
"Als ik bij een stroompje kom met enigszins stromend water, volg ik deze een stukje tot ik een mooie plek vind voor een overnachting"
Vergankelijk hout
"Het water smaakt evenwel goed, en voor de kleine tent heb ik een mooi plekje gevonden"
Burl
"Ik voel me net een ontdekkingsreiziger die ieder moment weer geniet van zijn nieuwe ontdekkingen"
Het rechte pad
"Op een gegeven moment stap ik van het rechte pad af om me meer in noordoostelijke richting te begeven"
Vestiges Mérovingiens
"maar afgezien van een mooi en sereen bos, doet niets ter plekke daar aan herinneren"
Brai Préchon
"Het kronkelt door het bos en dat is weer eens anders dan de kaarsrechte paden"
Herfstzonnetje
"zonnetje dat schijnt door een langzaam verdwijnende ochtendnevel"
Sentier de la Sorcière
"Ik vervolg mijn weg over de Sentier de la Sorcière"
Bommen en granaten
"daar zijn her en der inslagen van granaten en bommen te zien, die als littekens het serene boslandschap verstoren"
Stalactiet
"een kazemat waar zich langzaam maar zeker vormen van een druipsteengrot vertonen"
La Rhonelle
"Even later vindt de GR122 mij weer"
Kruispunt
"en een omtrekkende beweging rond het dorp te maken"
Oude mijlsteen
"in de richting van het enige dorp in het woud"
Ochtendstralen
"De volgende ochtend heb ik alle tijd om lekker rustig op te staan"
Paddestoelen
"volg ik een naamloos pad naar het zuidoosten"
Koe
"langs appelbomen, maisvelden en weilanden waar koeien nieuwsgierig de wandelaar volgen"

In 1829 schreef Marcus van Vaernewyck “De historie van Belgis, of Kronycke der Nederlandsche Oudheyd“, een 690 pagina’s tellend boek over gedenkwaardige en wonderlijke zaken vanaf het begin van de tijd welke plaats hebben gevonden in en om de Nederlanden. In dit boek schreef hij het volgende over het ontstaan van het Woud van Mormal:

In het jaer 742 voor Christus geboorte, is ‘er eenen bloedigen stryd voorgevallen tusschen Ursus, koning van Trier, en Ursia, koninginne van Belgis (nu Bavay in Henegouw). Het gevecht was zeer streng en hardnekkig, en daer bleef aen beyde zyden veel volk dood, en onder andere den koning Ursus, zoo dat Ursia de overwinning behaelde en het veld behield. Dien veldslag wierd geslaegen ter plaets daer den bosch van Mormars of Mors malorum na is, alwaer men voor de verslaegene mannen van het leger des konings een groot getal eyken, en voor de gesneuvelde vrouwen van het heyr der koninginne menigvuldige wilge-boomen plante.

Het is al bijna halverwege de middag, als ik mijn rugzak op mijn rug zwaai. Ik verlaat het dorp Landrecies door de rivier Sambre stroomafwaarts aan de linkerkant te volgen. Onderweg groet ik hengelaars en dagjesmensen die genieten van een warme herfstzondag. Als de rivier een bocht naar rechts gaat maken, sla ik linksaf het boerenland in en volg nog een stukje van de GR122 om het bos in te geraken. Maar ik ben nog maar amper in het bos of het eerste obstakel dient zich aan. Aan de linkerkant staat een huis en voor mij de spoorbaan en een mooi gemaaid gazonnetje, maar ik zie in eerste instantie geen mogelijkheid om over het spoor heen te komen. Als ik over het gazon naar het spoor loop, zie ik dat er tussen het huis en het spoor achter een hoge heg een pad naar achteren loopt. Dit pad leidt naar een tunnel onder het spoor door. Nog even volg ik een stukje van de GR122 en sla dan rechtsaf het Woud van Mormal in.

De informatie van Marcus klopt niet helemaal. Er werden geen wilgenbomen voor de gesneuvelde vrouwen geplant, maar beukenbomen. De meest voorkomende boomsoorten hier zijn eik, beuk en haagbeuk. Het glooiende boslandschap is open en omdat je overal ver het bos in kunt kijken, krijg je al snel de indruk dat je jezelf in een groot woud bevindt. Ofschoon het zondag is, zijn er in dit deel van het bos geen mensen te bekennen. De enige geluiden komen van het boerenland in de vorm van de jacht op hazen. Boven mij cirkelt een buizerd en verder zijn er alleen nog maar andere vogelgeluiden te horen. Het woud is opgedeeld in rechthoekige stukjes, gescheiden door kaarsrechte wegen voor het transport van gevelde bomen, maar door het open boslandschap valt dit in eerste instantie niet op. Als ik diagonaal op mijn weg een pad het bos in zie gaan, besluit ik op deze plek het pad te volgen.

Ook dit pad is kaarsrecht, maar het is een enkel pad. De sporen op dit pad zijn voornamelijk gevormd door paardenhoeven, mountainbikebanden en de hoefjes van wilde zwijnen. Door deze combinatie is het pad op verschillende plaatsen erg modderig. Glibberend, glijdend en soppend baan ik hierdoor een weg. Op sommige plaatsen is het handiger om gewoon door het bos te lopen. Af en toe wordt het pad gekruist door een klein stroompje water dat in een geul door het bos meandert. Als ik bij een stroompje kom met enigszins stromend water, volg ik deze een stukje tot ik een mooie plek vind voor een overnachting.

Het water smaakt evenwel goed, en voor de kleine tent heb ik een mooi plekje gevonden. Na de avondmaaltijd wordt het al snel donker en worden de daggeluiden omgeruild voor nachtgeluiden. Tot ver in het woud hoor ik overal bosuilen naar elkaar roepen, het zijn er echt veel! In de verte burlen herten en blaft er af en toe een ree. Als het echt donker is en ik ook mijn lichten heb gedoofd, ritselen en schuifelen de wilde zwijntjes door het bos en om de tent. Diep in de nacht word ik nog opgeschrikt door een rennend en snuivend hert en knorren een paar zwijnen alsof ze ruzie maken om iets. De hele nacht door weet ik dus dat ik niet alleen ben en dat het ook ‘s-nachts barst van het leven in dit bijzondere woud.

De volgende dag start met een bleek zonnetje dat tracht door de nevel heen te breken, maar als ik eenmaal op weg ben verdwijnt deze vruchteloze poging en maakt plaats voor motregen. In het bos zelf merk ik er gelukkig niet veel van. Op een gegeven moment stap ik van het rechte pad af om me meer in noordoostelijke richting te begeven. Hiervoor loop ik af en toe dwars door het bos en dat gaat prima zolang ik geen lage begroeiing tegen kom. Verder loop ik over paden die al lang geen wandelaars hebben gezien. Ik voel me net een ontdekkingsreiziger die ieder moment weer geniet van zijn nieuwe ontdekkingen. De nieuwste ontdekking is echter een spoorlijn die als een hoge dijk voor me opdoemt en het kost me vrij veel moeite om een plek te vinden waar ik naar boven kan klimmen.

Als ik eenmaal boven ben, wacht mij een nog grotere uitdaging: hoe kom ik aan de overkant weer naar beneden? Overal groeien dichte braamstruiken, maar ik blijf het spoor volgen in de hoop dat er nu geen trein aan komt. Dan zie ik plots een wildpad en hijs ik mezelf met de rugzak door het stekende struikgewas. Mooi op tijd want vijf minuten later hoor ik de trein voorbij komen. Daarna volg ik weer een pad in de richting van Le Coucou Auberge. Volgens de kaart heeft dit pad een onwaarschijnlijk lange naam: Sentier au Carrefour de la Roulie aux Equettes au Cheval blanc. In de buurt van deze herberg vind ik weer stromend en helder water en zet ik mijn bivak op een heerlijk zachte en egale bosgrond. Ook deze nacht is gevuld met geluiden van vele bosuilen, maar de andere wildgeluiden blijven achterwege. Misschien zit ik te dicht in de buurt van de herberg, maar het kan ook zijn dat ik geslapen heb als een os!

Weer presenteert de ochtend een bleek zonnetje dat schijnt door een langzaam verdwijnende ochtendnevel. Ik volg een toeristisch paadje dat z’n beste toeristische tijd al lang heeft gehad. Het kronkelt door het bos en dat is weer eens wat anders dan de kaarsrechte paden die ik tot nu toe zag. Eerst loop ik naar de Fontaine L’Ombre. Ik moet even zoeken, maar dan ontwaar ik toch het kleine modderige bronnetje. Even verderop loop ik door een bos dat heet Vestiges Mérovingiens. Ik vermoed dat hier ooit prehistorische vondsten zijn gedaan, maar afgezien van een mooi en sereen bos, doet niets ter plekke daar aan herinneren. Ik vervolg mijn weg over de Sentier de la Sorcière en daar zijn her en der inslagen van granaten en bommen te zien, die als littekens het serene boslandschap verstoren. Ook staat er plots midden in het bos een kazemat waar zich langzaam maar zeker vormen van een druipsteengrot vertonen. Even later vindt de GR122 mij weer en volg ik deze in zuidelijke richting.

Als de GR122 afbuigt in de richting van het enige dorp in het woud, Locquignol, verlaat ik het pad om nog verder naar het zuiden te gaan en een omtrekkende beweging rond het dorp te maken. De behoefte om een bivakplek te zoeken wordt sterker, maar er is geen stromend water in deze contreien te vinden en ik moet dus nog verder naar het zuiden afdwalen. Hier en daar probeer ik een kortere weg te zoeken naar de GR122, maar de modder en de begroeiing maken me het niet gemakkelijk. Gelukkig wordt deze actie wel beloond met een vluchtende ree die met grote en hoge sprongen zich een weg baant door het struikgewas. Aan de ligplekken te zien, is dit een vaste rustplaats voor reeën. Het gros was al weg voordat ik deze laatbloeier weg zag sprinten.

Als ik uiteindelijk een plek voor de nacht vind, begint het al te schemeren. Hemelsbreed ben ik maar zo’n 750 meter verwijderd van mijn eerste bivak. Dus ook hier wordt ik getrakteerd op talloze bosuilen en andere nachtelijke dieren. Burlende herten klinken in de verte, maar wat achterwege blijft zijn de schuifelende en knorrende varkentjes. Ik ben moe en na de avondmaaltijd duik ik al snel in mijn slaapzak om vervolgens rap naar dromenland te vertrekken.

De volgende ochtend heb ik alle tijd om lekker rustig op te staan. Ik volg het riviertje tot ik het pad weer terugvind en loop in de richting van het Arboretum en Étang David. Daar is zojuist een bus met schoolkinderen losgelaten die schallen ver boven de vogelgeluiden uit. Na dit kunstmatig aangelegde meertje, volg ik een naamloos pad naar het zuidoosten. Onderweg vluchten twee herten voor me uit en op het laatste stukje ontmoet ik twee bejaarden die net terug zijn van een stukje nordic walking door de modder. Dan komt de tocht door het Woud van Mormal ten einde. Het laatste stuk loop ik door de landerijen langs appelbomen, maisvelden en weilanden waar koeien nieuwsgierig de wandelaar volgen. In de mais schiet nog een knorrend zwijntje als een speer weg, maar als het dorp Landrecies opdoemt, zijn er alleen nog maar auto’s, huizen en mensen. Nog even komt de plaatselijke dorpsgek langs. Hij steigert met zijn fiets en maakt hinnikende geluiden.

Lees meer over…