Na een plaatselijke lobby voor het behoud van broedende steenarenden, stonden op een dag een aantal ambtenaren op de top van de berg Storvätteshågna. Ze keken uit over het beboste dal van de rivier Töfsingån met aan weerszijden de woeste Olåsen en de kale bult van Hovden. Aan de noordzijde zagen ze het meer Töfsingen liggen en aan de zuidzijde stroomde de woeste rivier Storån. Zonder het gebied te betreden werden op een kaart met een liniaal strepen getrokken en in 1930 was het Töfsingdalen National Park een feit. Om er überhaupt in de buurt te komen moet je een dag lopen, en in het park zelf zijn geen begaanbare paden te vinden. Reken daarbij de vele losse rotspartijen die van dit gebied een ontoegankelijke woestenij maken en dan weet je waarom dit kleine park het minst bezochte nationale park van Zweden is.
Naar beneden loop ik de stilte weer tegemoet. De weidse verten stralen over de hoogvlakte en de herfstkleuren van de bessen, grassen en heide wisselen elkaar af bij iedere stap. Op deze uitgestrekte vlakte kom ik alleen de Belgen tegen als één van ons even pauze houdt. In de verte zie ik twee sjokkende rendieren aan de horizon. Met een omtrekkende beweging kruisen de hengsten mijn pad met als doel achter de vrouwtjes van een andere groep rendieren aan te gaan. Het pad daalt nu langzaam af naar het dal. De eerste boompjes laten zich weer zien en de kleuren van het landschap tonen zich nu nog uitbundiger. In het bos aangekomen, is het een wirwar van paadjes en stempels van kampeerplekjes. Als ik verder loop verandert het bos plots in een woestenij van bomen en rotsen. Tussen deze grote bolders klauter ik zigzag in de richting van het meer Hävlingen. Daar aangekomen, zie ik meteen een prachtige plek om de nacht door te brengen. Terwijl de Belgen me voor de laatste keer deze dag inhalen, is de tent al opgezet en geniet ik van de stilte en de rust aan het serene Hävlingen. Ik stook mijn Bushbuddy op en kook water voor de maaltijd en een grote bak thee. Intussen gaat langzaam de zon onder na een dag aan een stralend blauwe hemel te hebben gestaan. Hävlingen vult zich met alle kleuren die de ondergaande zon te bieden heeft en als de guksi leeg is wordt het al snel tijd voor de slaapzak met een spannend boek.
De volgende ochtend hoef ik de tent niet uit om te weten dat deze is opgeslokt door de mist. Terwijl ik de Bushbuddy weer opstook en het ontbijt klaarmaak, lost de mist zich maar beetje bij beetje op. Langzaam spreidt het meer zich voor mij uit en aan de overkant worden de toppen van de bomen reeds zichtbaar. Nadat ik vertrokken ben, raak ik even de grens van Töfsingdalen National Park aan bij een informatiebord. Even verderop maak ik nog een praatje met de Belgen en vervolgens begin ik zoetjes aan met de beklimming van Olåsen. De Noor die ik bij aanvang nog kort begroet, is de laatste menselijke ziel die ik de komende anderhalve dag zal zien. De wildernis begint.
Aanvankelijk is de klim een makkie. Een mooi pad meandert door een gemengd bos van naaldbomen en berken in volle herfstkleuren. Daartussen rode en felgroene kleuren van bessen en rendiermos. Het pad wordt ruiger zodra ik naar rechts afsla en Kungsleden verlaat. Regelmatig moet ik klauteren tussen de rotsblokken die het natuurgebied kenmerken. Even over het hoogste punt van de bergkam op Olåsen rust ik een momentje uit en geniet van het nieuwe uitzicht aan de andere kant van de berg. De reis gaat langzaam verder naar beneden en de vegetatie verandert. Het ruige pad verruilt zich voor een vriendelijk pad door een mooi berkenbos waar een kabbelend riviertje zich een weg naar het meer Töfsingen baant. Daarna keert het vertrouwde gemengde bos weer terug.
In dit mooie sprookjesbos van Slagufjället kom ik een oude Sami hut tegen. Het is een oude kåta, verbonden met een blokhut die er later aan is vastgebouwd. Op deze plek bevond zich vroeger een Sami dorp. Ik zet er mijn rugzak neer en daal een zijpad af naar het meer Töfsingen. De zon schittert prachtig in dit serene meer. Met mijn guksi schep ik wat kristalhelder water uit het meer en drink met aandacht het heerlijke vocht in het bijzijn van twee gigantische hopen berenpoep. Op de terugweg naar boven, raakt het pad zoek. Maar dat is niet erg, want nu zie ik de vage restanten van het Sami dorp en ik voel me innig en dankbaar verbonden met deze ontdekking.
Terug bij de rugzak merk ik dat de tijd is gevlogen en dat ik voort moet. Het pad blijft stijgen en wordt steeds ruiger. De wildernis is prachtig en ik blijf me er aan vergapen. Dan bereik ik uiteindelijk de boomgrens en kijk uit over de berghelling van Rävtjärnsvålen en de bult Hovden. Het uitgestrekte bos van Töfsingdalen National Park ligt nu achter me. De afdaling gaat deels door het park waar ik vergezeld word van eeuwenoude bomen. Ik ben moe en verlang steeds meer naar mijn einddoel van de dag. Gelukkig ben ik net op tijd als ik vlak voor zonsondergang de berghut Spångkojan bereik.
Buiten sprankelt het zonlicht door de bomen als ik wakker word en door de kleine raampjes van Spångkojan naar buiten kijk. De rivier Storån bruist en zal mij vandaag vergezellen. De oude brug ligt er nog hetzelfde bij als drie jaar geleden. Wat we toen niet wisten was dat er even verderop een nieuwe brug is gebouwd. Het pad meandert door het sprookjesachtige en eeuwenoude bos. Rotsblokken en kleine vennetjes wisselen elkaar af totdat ik bij het moeras Töfsinghån aankom.
De laatste ochtend van mijn tocht kenmerkt zich weer door dichte mist. Een roodborstje fladdert rond in mijn bivakhut op zoek naar iets lekkers. Door de mist is mijn tent nog steeds vochtig en terwijl ik ‘m opruim, word ik weer begroet door rendieren. Als alles is ingepakt klim ik langzaam naar boven. Voorbij de boomgrens is de eindeloze hoogvlakte gehuld in de mist. Het is stil en de geluiden die mijn voeten maken worden opgeslokt door de dichte en natte nevel. Na geruime tijd kom ik bij de voet van de berg Storvätteshågna aan. Ik verberg mijn rugzak in de struiken bij een meertje en begin aan de klim naar boven. Meerdere paden lopen parallel naar de top. Uitgesleten door de vele mensen die hier jaarlijks de hoogste berg van Dalarna beklimmen. Vandaag is het relatief rustig. Onderweg kom ik maar acht mensen tegen op deze populaire plaats. Op de top van de berg aangekomen rust ik uit bij een meertje genaamd Santesonstjärnen, met mijn Guksi drink ik wat van het kraakheldere water. Ik ga zitten, sluit mijn ogen en besluit bij het klotsende water van het meer te mediteren. Door de bergmeditatie word ik één met de Storvätteshågna die ondanks de turbulentie van het leven zich niet laat storen en gewoon de berg blijft. Als ik na een half uur mijn ogen open hebben waterdruppeltjes van de nevel zich overal aan mij gehecht. Inmiddels ben ik aardig afgekoeld en besluit de berg weer af te dalen. Al vlug vind ik mijn rugzak terug en leg het laatste traject af in de richting van Grövelsjön. Dat is echter nog niet zo gemakkelijk. Ook hier hebben zich vele paden gevormd door het grote aantal toeristen dat hier jaarlijks naar de berg trekt. Overal zijn stenen aan de oppervlakte gekomen die mijn vermoeide voeten pijnigen. Er is geen uitzicht op de mistige hoogvlakte en mijn beleving van de natuur staat nu in schril contrast met die van de afgelopen dagen. Dan komen langzaam de bomen weer terug en daal ik voorzichtig en vermoeid af. Gedempt door de mist hoor ik pas op het laatste moment de menselijke beschaving opwellen en sta ik plots op de parkeerplaats voor het berghotel van Grövelsjön. De ober begroet me met een warme kop koffie, de tocht om Töfsingen is aan z’n eind gekomen.