Als je echt wilt weten wat ontoegankelijke natuur betekent, dan moet je in Töfsingdalen National Park zijn. Enkele paden leiden naar het natuurgebied, maar in het gebied zelf zijn er geen paden. Het gebied betreden is een zware fysieke aangelegenheid en het wordt ten stelligste ontraden. Mocht er wat met je gebeuren, dan is het voor hulpdiensten zeer moeilijk om je te redden. De vele rotsen en stenen, maken van je ontdekkingsreis een botbrekende ervaring. Diepe gaten en spleten kunnen je voor eeuwig opslokken. Vanaf Foskros kun je met een terreinwagen het gebied tot op 7 kilometer naderen, vanaf Grövelsjön is het 12 kilometer lopen. Daarom is dit nationale park het minst bezochte park van Zweden.
Geschiedenis
Je zou verwachten dat dit unieke landschap de reden is waarom het een nationaal park is geworden, maar dat is niet zo. In 1925 werd aan de westkant van de berg Hovden een paartje broedende steenarenden ontdekt. Dit was voor de inwoners van Idre en de plaatselijke boswachter Edward Bergström reden om een campagne te starten. Toentertijd was dit het meest zuidelijk broedende paartje steenarenden van Zweden. Zweedse ambtenaren beklommen de berg Storvätteshogna en tekenden vanaf hier de grenzen van het nationale park op een kaart. Töfsingdalen werd hiermee één van de eerste nationale parken in Zweden.
De Sami, een eeuwenoud volk van rendierherders, hebben hier net ten noorden van het park tot het einde van de 19e eeuw in een klein dorpje van 40 inwoners gewoond. Een oude kåta met een aangebouwde blokhut herinnert hier nog aan. Tegenwoordig is het park en het omliggende natuurreservaat onderdeel van de Sameby van Idre, een vereniging van rendierhouders.
Flora & Fauna
Tegenwoordig is Töfsingdalen nog steeds het gebied waar de steenarend jaagt en broedt. Maar daarnaast is dit onherbergzame oerwoud ook het leefgebied van de wolf, veelvraat, lynx en de bruine beer. Uiteraard lopen hier ook rendieren en elanden rond. Bij het meer Töfsingen vond ik 2 grote hopen berenpoep. In de rivier Storån vond ik de vraatsporen van bevers. Een typische vogel in deze streek is de tapuit die tussen de rotsen en de stenen leeft, maar ook sneeuwhoenders en raven. In de bossen zelf vind je de taigagaai, een prachtige vogel die nieuwsgierig naar je toe komt en zelfs uit je hand durft te eten.
De naaldbomen in het oerwoud zijn gehard door de strenge winters. Omdat er in het verleden amper bomen zijn geveld, kunnen de bomen er gemakkelijk een leeftijd van 500 jaar bereiken. Delen van het oerwoud zien er dan ook vergrijsd uit, omdat ze zijn gestorven van ouderdom. Vooral in de buurt van water is het bos weelderig begroeid met struisvaren, kranssalomonszegel, rood peperboompje en in stilstaand water vind je de voor dit gebied zeldzame grote waterranonkel. Vooral op de eeuwenoude dode bomen vind je een korstmos genaamd letharia vulpina, in het Engels ook wel wolf lichen genaamd. Deze korstmos komt hier in zulke grote hoeveelheden voor, dat je bijna niet kunt geloven dat ze elders uiterst zeldzaam is.
Geologie
Het nationale park bestaat uit een dal, geflankeerd door 2 bergruggen, Hovden en Olåsen. Olåsen betekend zoveel als rotsveld en dat typeert dit unieke natuurgebied. De morene rotsvelden zijn ontstaan toen gletsjers in de laatste ijstijd tot stilstand kwamen en langzaam begonnen te smelten. De meegevoerde rotsen daalden af en bedekten de kale bodem. Ik weet niet of ik er een goede Nederlandse benaming voor heb gevonden, maar wellicht is de naam Rogen morene van toepassing. Het natuurgebied Rogen ligt zo’n 25 kilometer ten noorden van Töfsingdalen. De bodem van de rotsvelden is voedselarm, en daarom ook soortenarm. Alleen de rivieren zijn in staat geweest om de rotsen te slijpen en sediment af te zetten. Daar is de bodem voedselrijk en dus ook soortenrijk.