Negen millennia geleden komt een man na een lange en gevaarlijke reis op Guirdil aan. Hij houdt een landschap in zijn hand. Een uit glas gesneden vallei van diep groene jade waarvan scherpe randjes zijn geslagen. Op de achtergrond echot de wind langs de kliffen, golven slaan bruisend neer op de steenachtige kust. Hij kijkt even op als een golf breekt op rode zandsteen en hoog de blauwe lucht in spuit. Maar zijn aandacht blijft gevestigd op de raadselachtige groene vulkanische steen in zijn hand. Bloedsteen, een naam zo krachtig als de pracht van de baai waar hij deze heeft gevonden. Ontstaan in de bubbels van een basaltische lava die zestig miljoen jaar geleden door een vulkaan op het eiland Rum in het diepst van Bloodstone Hill werd afgezet. Rood gespikkeld door ijzererts wordt deze steen voor hem en zijn medemens uit het Stenen Tijdperk, de enige vuursteen die bruikbaar blijkt voor het maken van pijlpunten voor de jacht in het ganse wilde westen van Schotland.
Negen millennia later legt de ferry aan bij Kinloch Village op het eiland Rum. Nadat ik mijn verblijf in de bunkhouse voor volgende week heb bevestigd, loop ik door de struiken naar boven. Een luttel moment later sta ik voor een paaltje dat mij de weg naar Dibidil wijst. Het weer is slecht, en wordt steeds slechter. Amper ben ik aan de klim begonnen en een fijne douche daalt op mij neer. De eerste kilometer stijg ik gestaag naar 250 meter en bij iedere stap wordt het zicht minder en de douche krachtiger. Als ik eenmaal op het hoogste punt sta, giert ook nog eens de wind om mij heen. De wind blaast pal van voren en laat me voorover gebukt een pad volgen dat inmiddels is veranderd in een stromend riviertje. Vlak voor Beinn nan Stac houdt de regen zich nog even in, maar als ik Glen Dibidil nader slaan vlagen regen en wind me weer hard in het gezicht. Terwijl ik afdaal naar Dibidil River, kom ik een jonge wandelaar tegen die terugkeert naar Kinloch Village. Ik vraag hem hoe hij de inmiddels woeste Dibidil River overgestoken heeft en hij vertelt me dat het hem niet gelukt is om zijn voeten droog te houden. Later zal deze onfortuinlijke wandelaar meegesleurd worden door de Allt Mòr na h-Uamha. Hij verliest daarbij zijn rugzak, maar kan zichzelf nog gelukkig prijzen. Hij sleept zichzelf naar het dorp om een week later nog steeds te herstellen van zijn verwondingen. Het lukt mij wel om heelhuids en droog de overkant te bereiken. Maar als ik vermoeid bij Dibidil Bothy aankom, barst de hel pas echt los. Binnen een paar minuten stijgt het waterpeil van de rivier meer dan een halve meter. In de oude bothy tref ik Peter aan. Gekleed met een schaapsvacht over zijn schouders ziet hij er uit als een mens uit het het Stenen Tijdperk. Samen kijken we uit het raam en zien hoe overal water van de bergen omlaag stroomt en Dibidil River is veranderd in een indrukwekkende kolkende witte waterval. Klokslag half zes houdt de regen op als een donderslag bij heldere hemel. De wind gaat liggen, de zon schijnt alsof er niets gebeurd is en de herten grazen voor de deur.
De ochtend start grijs en nat. M’n shirt is nog klam en koud als ik het aantrek. Over de restanten van talloze beekjes die gisteren nog massa’s water verwerkten, klim ik vanuit de bothy naar boven. Bij Loch Dubh an Sgòir wordt het tijd om mijn regenbroek uit te trekken en kan ik in alle rust aan de kant van het water wat eten. Het pad naar Papadil is gemakkelijk te volgen, maar als Loch Papadil zich voor mijn ogen openbaart, verdwijnt het pad als sneeuw voor de zon. Ik volg wat wildpaadjes naar beneden en kruip tussen de rododendrons naar de restanten van wat eens een luxe lodge was voor de jacht. Ik bewonder de onoverwinnelijke gietijzeren ornamenten van de haarden en de oven. Buiten liggen de overblijfselen van een hert en van een wilde geit. Ik besluit de hoorns van de geit mee te nemen en begin aan de klim naar boven. Achter mij ontvouwt zich een prachtig uitzicht over Loch Papadil en de inmiddels woeste Hebridische Zee. Eenmaal boven probeer ik ongeveer dezelfde hoogte aan te houden. Er is geen pad en mijn leidraad is de bergrug Leac a’ Chaistell boven mij en de kliffen onder mij. De wind trekt aan en steeds vaker drukt een windvlaag me tegen het gras, of helpt me met een extra zetje bij de beklimming naar boven. Onder de bergtop van Ruinsival, zie ik een stukje naar beneden een pad lopen. Deze volg ik en voor mij zie ik hoe de wind inmiddels met stormkracht door Glen Harris raast. Als ik onder Loch Fiachanis loop slaat de wind me een paar keer tegen de grond. Iedere stap met voet en stok moet ik zorgvuldig zetten om niet om te waaien. Even later zet ik met veel moeite in de luwte van Glen Duian de tent op. Wind en regen teisteren de tent, maar gelukkig sta ik net buiten de echte storm die nog geen 50 meter verderop met metershoge golven op de kust van Harris inbeukt.
De volgende ochtend is de wind gaan liggen en is de lucht zwaar en loodgrijs. Als ik vanuit het Mausoleum van Harris richting Loch Monica naar boven klim, word ik door de mist omsloten. Er is geen pad, maar in het terrein is het niet moeilijk om de juiste richting te bepalen. Als ik bij uitgestrekte morene steenvelden aankom, vrees ik in eerste instantie een lastige wandeling, maar geheel onverwacht zie ik een pad lopen dat zoveel mogelijk de heideveldjes volgt die tussen de stenen als eilandjes groeien. Het pad komt uit in een landschap waar tot in de 18e eeuw boeren hun vee hielden. Oude stenen muurtjes en restanten van schuilhutten doemen voor me op in de mist. In de verte staart een gigantische Steenman me aan en markeert de plek waar ik om de berg Sron an t-Saighdeir heen moet lopen. Voorbij de Steenman klaart de mist even op en kijk ik uit over het plateau Airigh na Maith-innse tot aan het eiland Isle of Canna. Langs oude schuilhutten loop ik langzaam naar beneden tot ik aan de voet van de heuvel sta van Bloodstone Hill.
Van de klim naar de top, zo’n 130 meter hoger, is de eerste helft een kleine geseling met de wind tegen en het pad steil omhoog. Daarna loop ik over een plateau richting de top die nu goed zichtbaar is. Bij een riviertje leg ik mijn rugzak neer en leg de laatste klim af met alleen mijn fotocamera in de hand. Op de 388 meter hoge top gaat de berg steil omlaag en eindigt in de Sound of Canna. Het uitzicht is prachtig, voor me Isle of Canna en rechts Isle of Skye en in de diepte beneden ontwaar ik als een klein stipje de bothy op Guirdil Bay. Onder mijn voeten ligt het Bloedsteen verborgen. In een prehistorische groeve op de top werd het door de eerste bewoners van Isle of Rum gewonnen en bewerkt. Maar voor de beste vondsten moet je aan het strand van Guirdil zijn. Bij de rugzak teruggekomen vraag ik me af hoe ik het beste de steile helling naar beneden kan nemen. Er loopt iets van een vaag pad, een wildpad misschien, maar dat is niet de weg die ik op mijn route heb staan. Mijn eerste poging verloopt eerst soppig om te eindigen in een helling die bijna loodrecht naar beneden gaat. Dus ik kies bij mijn tweede poging voor de ruimte tussen 2 riviertjes in die hier naar beneden ruisen. Niet alleen is de helling uiterst steil, er groeien hoge graspollen en iedere stap naar beneden is onzeker. Soms zak ik een halve meter dieper weg dan voorzien. Uitermate behoedzaam en in opperste concentratie kom ik uiteindelijk aan bij een richel die door herten gebruikt wordt om de 2e rivier te overbruggen. Hier kan ik even bijkomen en me heroriënteren. In de verte kijken de herten me aan en vragen zich af wat ik hier in dat lange gras doe. Voorbij het 2e riviertje is het gras een stuk korter, kaal gegraasd door de herten. Als ik daar aankom zijn de herten een stuk opgeschoven en merk ik dat de afdaling nu veel beter gaat. Met vermoeide benen, knikkende knieën en pijnlijke voeten kom ik uiteindelijk beneden aan, en steek ik de rivier van Glen Guirdil over die verdwijnt onder een dijk van stenen vlak voor de kust.
De volgende ochtend sta ik vroeg op. Als ik buiten kom slaat de zon mij in het gezicht. Ik kijk over het walvismonument naar Bloodstone Hill en houd een landschap in mijn hand. De vallei en de berg lijken op groene jade waarvan scherpe randjes zijn geslagen. Op de achtergrond echot de wind langs de kliffen, golven slaan bruisend neer op de steenachtige kust. Ik kijk even op als een golf breekt op rode zandsteen en hoog de blauwe lucht in spuit. Mijn aandacht is gevestigd op de raadselachtige groene vulkanische steen in mijn hand. Bloedsteen, een steen net zo prachtig als de baai waar ik deze vind. De hele ochtend blijf ik lanterfanten en verzamel ik de mooiste stukjes Bloedsteen. In de middag staan er weer herten bij de bothy. Ik plaats me voorzichtig tussen ze in en maak talloze foto’s. Daarna ga ik op een stoel lekker zitten lezen. Acht stuks telt de groep herten, en ze blijven enkele uren lang tot op een paar meter van mij vandaan grazen. Dan verplaatst de groep zich en verdwijnt achter de bothy. Als ik opsta om ze uit te zwaaien, klinkt plots een stem achter me: “We’re so sorry, that we had to disturb you…”
John stelt zichzelf voor en vertelt dat hij de gids is van een Hollands yogaclubje. Achter hem sjokt een groepje met zompige voeten naar de bothy. Even later laden ze zichzelf met yoga oefeningen weer op. Intussen ga ik naar de westkant van de baai, waar achter de rotsen een mooie natuurlijke boog staat. Ik vlei me neer op de rotsen en nestel me tussen de boog en Isle of Canna. Daar gaat de zon onder en het landschap om mij heen kleurt langzaam oranje. Het water klotst en bruist tegen mijn rots, een scholekster zoekt er druk naar voedsel. Wat een mooie dag!
Al vroeg bereidt iedereen zich voor op de wandeling van vandaag. Het zonnetje schijnt en het belooft weer een mooie dag te worden. John en zijn yogaclubje vertrekken als eerste. Ik neem nog even de tijd om afscheid te nemen van mijn queeste, van de herten en van Guirdil. Een kilometer verderop haal ik het clubje weer in. De wandeling langs de kust naar Kilmory Bay is niet moeilijk. De hellingen glooien, er lopen wildpaadjes tussen de heide en het gras en het uitzicht is fantastisch. Wilde geiten vluchten weg over smalle richels tussen de rotsen op de kliffen en korhoenders vliegen zenuwachtig op als ik ze al voorbij ben. Beneden in de zee ligt een vissersboot tegen de kust. Op 31 januari 2011 viel de schipper in slaap en ramde het schip tegen de kliffen. Alle 14 opvarenden werden met de helikopter gered, maar de gekapseisde boot ligt er nog steeds. Voorbij de restanten van een vroeg middeleeuws fort, komt Kilmory Bay in zicht. Ik loop achter de gebouwen van het onderzoekscentrum langs om eventuele onderzoekers van de hertenpopulatie niet te storen. Bij het witte strand leg ik mijn rugzak af en ga ik lekker in de zon liggen. Op het strand liggen ook enkele herten te zonnebaden. Een hinde staat op en rent plots in galop naar de branding, een andere hinde rent er achteraan. Vlak voor de branding houden ze stil en vliegen een paar meeuwen op. Even later dartelen de speelse hindes terug naar het warme zand van het strand en vleien zich weer neer. Dan komt ook de yogaclub weer voorbij en zie ik ze een flink stuk verderop voor de duinen hun oefeningen doen.
Twee andere wandelaars lopen langs de kust en slaan er hun kamp op. Als ik mijn boeltje weer opgepakt heb, loop ik verder naar Samhnan Insir. Halverwege zie ik in het gras een in het groen geklede jonge vrouw. Ze wenkt me en ik sjok met mijn boeltje naar haar toe. Ze is één van de wetenschappers die de hertenpopulatie op Rum onderzoekt en vertelt me dat de hindes op het punt staan te gaan kalven. Het groene hertenvrouwtje weet precies waar ik naar toe ga en wat ik van plan ben en vraagt me 15 minuten te wachten totdat ze op Samhnan Insir is aangekomen en de hindes gelokaliseerd en geïdentificeerd heeft. Als ik een kwartier later vertrek en de restanten van de oude boerderij ontwaar, zie ik haar links op een heuvel verscholen naar de herten kijken die rechts in de duinen het gras kortwieken. Ik kan er precies tussendoor over het strand naar achteren lopen en geen hert of vrouw heeft zich aan mij gestoord. Voorbij de ruïne, bij het riviertje Allt Samhnan Insir zet ik op een prachtig plekje mijn tent op, met uitzicht op de machtige Cuillin van Skye. Ooit een gigantische vulkaan die ook op Rum in een latere periode nog lava afgezet heeft. Hier breng ik de rest van deze zonnige en rustige dag door.
Het hertenvrouwtje had gewaarschuwd voor slecht weer. In de vroege ochtend jagen donkere wolken over de tent richting de Cuillin van Skye. Omdat de tent nog mooi droog is, besluit ik vroeg op te staan en meteen de tent op te ruimen. Het lag in de planning om het riviertje Allt Sanhnan Insir te volgen tot de top van de berg, daarna een stevige afdaling en dan terug naar Kinloch Village. Maar ik besluit het zekere voor het onzekere te nemen en terug te lopen naar Kilmory Bay en van daaruit over de landroverweg terug naar het dorp. Pas als ik in de bunkhouse aankom verslechtert het weer. Dus achteraf gezien had ik ook over de berg kunnen lopen, maar op Isle of Rum weet je nooit of het weer uitdraait op een hachelijk avontuur. In de splinternieuwe bunkhouse is het een komen en gaan van mensen. Ook de yogaclub is present en even later komt de jonge wandelaar binnen strompelen die ik op de eerste dag in de stromende regen tegen kwam. Zodra hij beter ter been is, gaat hij een poging wagen om zijn rugzak terug te vinden, maar we vermoeden dat deze in de zee drijft. Hij was van plan om als vrijwilliger het kalven van de herten bij te wonen, en de kalveren te merken en te tellen, maar dat komt er niet meer van. De bewoners van het dorp en de manager van de bunkhouse helpen hem met bed, bad & brood. Op het einde van de dag komt de regen met net zulke bakken naar beneden als een week geleden, maar nu zit ik lekker droog bij de kachel. De volgende dag verlaat ik de bunkhouse al vroeg om de veerboot te halen waar mijn vriendin me opwacht om naar Isle of Canna te gaan. De Bloedsteen Queeste is volbracht. Onderweg naar de boot neemt Isle of Rum nog op gepaste wijze afscheid met een ouderwetse en vertrouwde hagelbui.